Grondslagen en assumpties

Grondslagen en assumpties

Terug naar navigatie - Grondslagen en assumpties - Grondslagen en assumpties

Om de inhoud van de financiële nota van het meerjarenplan goed te kunnen beoordelen, is het belangrijk om de uitgangspunten die het bestuur gebruikt om de ontvangsten en de uitgaven te ramen te kennen.

De regelgeving definieert niet wat “grondslagen en assumpties” zijn en legt geen hypotheses, percentages of groeivoeten op. 

Bron : omzendbrief KBBJ/ABB 2025/1

 

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen grondslagen en assumpties voor :

Exploitatie

Klasse 60: aankoop goederen

Er wordt een indexering van 2 % op jaarbasis toegepast.

Klasse 61: diensten en diverse leveringen

Er wordt uitgegaan van een nulgroei van exploitatie-uitgaven voor diensten, diverse leveringen en werkingskosten, wat netto neerkomt op een besparing. 

Deze regel wordt niet toegepast voor de zogenaamde vaste onvermijdbare werkingskosten : dit zijn kosten die

  • noodzakelijk zijn voor de basiswerking van de organisatie (nutsvoorzieningen, onderhoud wegen en gebouwen, ICT-contracten, ...)
  • waarvan het volume quasi vast ligt
  • waarvan de tarieven bepaald worden door de externe dienstverlener in functie van inflatie en jaarlijkse indexeringen.

 Klasse 62: personeelskosten

  • Door de dienst HRM werd een gedetailleerde update gemaakt (op persoonsniveau) voor de jaren 2026 tot 2031. Er werd gebudgetteerd op individueel niveau (per persoon/functie) waarbij werd rekening gehouden met deeltijds werken, pensioneringen, in- en uitdiensttredingen, individuele baremische verhogingen en een jaarlijkse indexsprong van 2 %.
  • De bestedingsgraad van het personeelsbudget over de voorbije 5 jaar werd geanalyseerd. Hieruit bleek dat dit historisch op 93 % ligt. Om overbudgettering te vermijden werd een reductie van 4 % (96 % bestedingsgraad) doorgevoerd op het personeelsbudget vanaf het jaar 2027 tot 2031. Dit percentage zal jaarlijks verder opgevolgd worden.
  • Verder werden individuele aanpassingen  in het personeelsbudget toegevoegd voor : 
    • Facility - poetsdienst : een vast aantal personeelsleden in eigen dienst wordt aangehouden. Verder worden een aantal collega's die met pensioen gaan de komende 6 jaar niet vervangen en deels vervangen door uitbestede poetsdienst.
    • Een aantal functies voorzien in het organogram zullen niet opnieuw ingevuld worden:
      • projectmedewerker samenleven
      • coördinator kinderarmoede
      • coördinator buitenschoolse kinderopvang 
    • In de buitenschoolse kinderopvang wordt in functie van een reorganisatie van de structuur en werking een aanpassing gedaan aan de openingsuren (op korte termijn). Dit zal leiden tot een reductie van het aantal in te zetten personeelsleden.

Klasse 64: toegestane subsidies en overige werkingskosten

Het basisprincipe is dat een groeivoet van 0 % wordt toegepast. Dit komt neer op een netto besparing.

In de mate dat deze uitgaven betrekking hebben op subsidies en er is een onderliggend subsidiereglement, wordt bekeken in welke mate de jaarlijkse subsidiebedragen geïndexeerd worden.

Vaste nominatieve subsidies worden niet geïndexeerd.

Voor uitgaven in de klasse 64 die betrekking hebben op verbonden besturen worden de bedragen ingeschreven die in de respectievelijke bestuursorganen werden goedgekeurd én nadien gevalideerd door de gemeenteraad (politiecollege, college hulpverleningszone, kerkfabrieken).

Wat de hulpverleningszone betreft werd een aanpassing gedaan omwille van het objectief budgetteren in functie van realistische uitvoeringstermijnen van het investeringspakket: de last werd gespreid over 12 jaar in plaats van over 6 jaar. Bovendien werd een reductie van de personeelskost van 5 % toegepast: een onderbenuttingsgraad die werd afgeleid uit de jaarrekeningen van de voorbije 3 jaar. 

Klasse 65: financiële kosten

Voor historische leningen werd uitgegaan van de werkelijke cijfers uit de aflossingstabellen van de diverse financiële instellingen, opgedeeld per financiële instelling om het overzicht te bewaren.
Voor nieuwe leningen (op basis van het gebudgetteerde investeringsprogramma en het evenwichtscriterium ‘beschikbaar budgettair resultaat’) werd rekening gehouden met

  • een prefinanciering gedurende het budgetjaar zelf
  • een 100 % opname in het budgetjaar + 1
  • lening op 20 jaar
  • vaste annuïteiten
  • rentevoet van 3,00 % + 50 basispunten op jaarbasis (op basis van de laatste aanbesteding)

Klasse 70: verkopen (onder meer: retributies)

Er wordt gekeken naar de onderliggende retributiereglementen: in de mate dat daarin een structurele jaarlijkse indexering van de tarieven is voorzien, wordt deze ook verwerkt in de jaarlijkse ramingen van de opbrengsten.

Klasse 73: belastingen

De budgetten voor opbrengsten uit de aanvullende personenbelasting en opcentiemen onroerende voorheffing werden gebaseerd op de ramingen van de federale en Vlaamse belastingdienst. Hierbij werd rekening gehouden met een mogelijke daling van ongeveer 5 % van de opbrengsten uit de aanvullende personenbelasting naar aanleiding van de tax shift die door de federale overheid zal doorgevoerd worden.

Het lokaal bestuur houdt in haar raming verder rekening met een verhoging van de opbrengsten op basis van wooneenheden die reeds vergund zijn en momenteel in opbouw. De extra inkomsten in de aanvullende personenbelasting werden geraamd op basis van het mediaan inkomen.

Jaar 2026 2027 2028 2029 2030 2031
Impact extra wooneenheden 55.000 110.000 165.000 220.000 275.000 330.000

Ook voor de geraamde opcentiemen in de onroerende voorheffing werd de positieve impact van nieuwe wooneenheden mee in rekening genomen. 

Verder zal werk gemaakt worden van de update van wooneenheden die vermeend niet beschikken over comfortelementen zoals een badkamer en een douche. De eigenaars zullen aangeschreven worden met de uitnodiging om het kadastraal inkomen te regulariseren naar de correcte omvang.

De impact wordt als volgt geraamd : 

Jaar 2026 2027 2028 2029 2030 2031
Impact extra wooneenheden 37.500 75.000 112.500 150.000 187.500 225.000
Impact update kadastrale inkomens   30.000 60.000 90.000 120.000 150.000

Voor lokale gemeentebelastingen werd een nulgroei gehanteerd op basis van de jaarrekening 2024.

Klasse 74: ontvangen subsidies

Het basisprincipe is een indexering van 2 % per jaar, met uitzondering van de subsidielijnen

  • waarvoor exacte bedragen beschikbaar zijn (voorbeeld : projectoproepen)
  • waarvan de bedragen vast staan in de tijd.

De Vlaamse algemene subsidies werden opgenomen volgens de tabel beschikbaar gemaakt via https://algfinanciering.lokalefinancien.be/

 Klasse 75: financiële opbrengsten

Nulgroei voor ontvangen intresten
Werkelijke cijfers voor dividenden intercommunales op basis van detailramingen.

 

Financiering

Aflossing leningen

  • Voor historische leningen werd uitgegaan van de werkelijke cijfers uit de aflossingstabellen van de diverse financiële instellingen
  • Voor nieuwe leningen: zie rubriek ‘klasse 65’

Nieuwe leningen

  • Er werden bijkomende leningen ingeschreven à rato van het tekort in het beschikbaar budgettair resultaat

 

Investeringen

  • Een gedetailleerde lijst met nieuwe investeringen werd opgenomen over de periode 2026-2031.
  • De jaarlijkse financiële stromen van investeringen werden in overleg met de betrokken projectverantwoordelijken gespreid in de tijd, volgens de verwachte startdatum en doorlooptijd van de individuele projecten.
  • Investeringstoelagen aan aanverwante besturen (politiezone, hulpverleningszone, besturen erediensten) werden ingeschreven à rato van de goedgekeurde beleidsdocumenten (budgetten en MJP) voor zover deze bij het valideren van het ontwerp aanpassing MJP beschikbaar waren.

Gecorrigeerde autofinancieringsmarge

Voor nieuwe leningen wordt er van uitgegaan dat deze pas op het einde van het jaar worden afgesloten.

Investeringsfacturen van boekjaar N worden tijdens het jaar betaald met beschikbare kasgelden of korte termijnkredieten. Pas op het einde van jaar N wordt de kaspositie opnieuw aangevuld door het aangaan van nieuwe leningen, uiteraard in de mate dat de structurele kaspositie te laag (of negatief) zou blijken te zijn. Vanuit deze optiek wordt de impact van nieuwe leningen (nieuwe kapitaalaflossingen en bijkomende intrestbetalingen) van boekjaar N pas gebudgetteerd in het boekjaar N + 1.

Dit geeft enerzijds een meer getrouw beeld van de werkelijke kasstromen. Anderzijds heeft dit een positieve impact op de autofinancieringsmarge die tot uiting komt in een afwijking met de gecorrigeerde autofinancieringsmarge. Dit laatste evenwichtscriterium gaat immers uit van theoretische 'aangewezen' of 'gecorrigeerde' aflossingen op basis van klassieke leningen met klassieke aflossingspatronen.

De gecorrigeerde AFM ligt lager dan de AFM omdat de ING-leningen en KBC-leningen recent zijn aangegaan (2019/2021 enerzijds en 2023/2024 anderzijds).

Bovendien worden heel wat nieuwe leningen ingeschreven, in vergelijking met de bestaande historische schuld. Globaal gezien zijn de leningen dus 'jong' (of in het begin van de aflossingstabel).

In die fase van de aflossingentabel bedraagt de kapitaalaflossing echter nog geen 8%, maar weegt vnl. de intrest door in de betaalde tranches. In een aflossingentabel op 20jr wordt dat niveau (van 8%) pas bereikt in het 12e jaar van de looptijd.

Dit verantwoordt de afwijking.